5 artikelen uit het clubblad van Oktober 2022
Terug naar overzicht | |
Tropische smaken in je bier |
oktober 2022 |
Door: Christian Bertens | |
TROPISCHE SMAKEN IN JE BIER Thiolen
Wat zijn thiolen? Het opwindende detail van thiolen is dat ze kunnen worden waargenomen in delen per biljoen (ja - dat is biljoen!). Dit betekent dat een ongelooflijk kleine beschikbare hoeveelheid een aanzienlijke invloed kan hebben op het algehele uiteindelijke bieraroma en -smaak. 3MH is de meest prominente thiol die beschikbaar is in bier, daarom zullen we ons specifiek op deze verbinding concentreren. Om 3MHmoleculen (en de bijbehorende tropische smaken) in bier te krijgen, hebben brouwers geleerd dat dryhopping met specifieke hopsoorten deze vrije thiolen kan versterken. Helaas bevatten zelfs hopsoorten met de meeste 3MH slechts bescheiden hoeveelheden van deze wenselijke thiolen in vrije vorm, waardoor het een uitdaging is om bier met sterke tropische tonen te produceren. Gelukkig bestaat er een andere manier om 3MH en tropische smaken in bier te krijgen: biotransformatie van thiolprecursoren. Thiol-precursors (voorlopers) Simpel gezegd, dit zijn aminozuren (eiwitbouwstenen) waaraan thiolen zijn gebonden. Nu, hier is de grote schok… deze voorlopers zijn smaakloos en niet-aromatisch. Een gebonden thiol ruikt helemaal niet naar tropische aroma's. Er is een enzym nodig om thiolen vrij te maken van de gebonden, niet-aromatische vorm naar een "vrije", smaakactieve, aromatische vorm. Als thiolen eenmaal in hun vrije vorm zijn, ruiken ze naar heerlijk tropisch fruit… uiteraard afhankelijk van over welke specifieke thiolverbinding we het hebben. De biotransformatie die hier plaatsvindt is ongelooflijk belangrijk omdat gemoute gerst en hop veel meer 3MH-precursoren bevatten dan vrije 3MH. Voor elke microgram (μg) vrij 3MH in Cascade-hop is er bijvoorbeeld 35 μg van de Cyst-3MH-precursoren en 1,574 μg van de Glut-3MH-precursoren.[1] Dat is veel aromapotentieel dat eraan verbonden is. Gist, enzymen en biotransformatie
Hoe de vrije thiolen in afgewerkt bier te verhogen? Houd er echter rekening mee dat het toevoegen van voorlopers niet automatisch leidt tot meer vrije 3MH en tropische smaak. Als u het gehalte aan voorlopers verhoogt, zou u ook de hoeveelheid β-lyase-enzym moeten verhogen om een significant verschil in smaak en aroma in uw uiteindelijke bier te zien. Hoe thiolprecursoren te verhogen: Om de afbraak van deze verbindingen te verminderen, probeert u de bieren zuurstofarm te verpakken ende potentiële blootstelling aan metaalionen (vooral koper) te beperken. Biotransformatie van thiolen is nog een relatief nieuw onderzoeksgebied voor de brouwerij-industrie. Hetis opwindend om te zien dat veel brouwers en onderzoekers hard werken om meer licht te laten schijnenop deze zwarte gist-doos. Voor nu is het duidelijk dat thiolen een grote invloed hebben op de uiteindelijke biersmaak en door wat meer te leren over thiolen en hun voorlopers, kun je hopelijk bieren producerendie barsten van de smaakvolle tonen van o.a. passievrucht en guave. Bronnen: Geschreven door: Brittney Christianson voor Brew Your Own juli-augustus 2022 |
|
Terug naar overzicht |
Ierse Stout |
oktober 2022 |
Door: Fons Michielsen | |
IERSE STOUT Inleiding Leden van de nationale vereniging van amateurbrouwers hebben me geholpen om de verschillen binnen de Ierse bieren beter te begrijpen. Ze benadrukten dat Guinness Stout een uniek product is en dat er weliswaar andere regionale variëteiten zijn, zoals die Stouts uit Cork (!!), maar die hebben toch wel een ander smaakprofiel. Eerder had ik al gelezen dat Guinness eigenlijk toch wel de enige echte Stout was. Vroeger werden Stouts gebrouwen met verschillende alcoholgehaltes. Ik leerde dat de sterkere Ierse Extra Stout (8 % alcohol) meer op de vroegere bieren lijkt dan de moderne Ierse Stout (met ca 4 % alcohol). Ik gooide dat allemaal op een hoop omdat ik dacht dat dat te maken had met de manier waarop Guinness in de VS op de markt werd gebracht. Maar de discussie wordt gemakkelijker als je weet dat het om verschillende stijlen gaat. Ierse Stout, ook wel droge Stout of Ierse droge Stout genoemd, is stijl 15B van het boek voor bierstijlen (BJCP of Beer Judge Certification Program, een soort van BKG-gids). Het is een onderdeel van hoofdstuk 15 over Ierse bieren, samen met Iers Red Ale en Iers Extra Stout. De geschiedenis van Ierse Stout. De Engelse bierschrijver Roger Protz schreef in zijn boek Classic Stout and Porter dat Arthur Guinness, de zoon van de oprichter, experimenteerde met verschillende recepten van zijn porters om een nieuwe bierstijl te ontwikkelen. Want hij had geen zin om te veel belasting te betalen aan de Britse regering: over mout moest je meer belasting betalen dan over graan. Dus voor Stout wordt een deel van de donkere mout vervangen door geroosterd graan!! Londense oorsprong Smaakprofiel Grondstoffen en methoden Voorbeeld voor thuisgebruik Getallen voor Ierse Stout
Stap voor stap Tips voor succes: Bron: Brew Your Own, Gordon Strong. |
|
Terug naar overzicht |
Van amarant tot khorasan |
oktober 2022 |
Door: Huub Soemers | |
VAN AMARANT TOT KHORASAN Tien alternatieven voor gerstemout Het kleine bierwoordenboek
Bierwetten Verstopte filters en gevoelige enzymen Een filtratie-experiment met verschillende percentages ongemoute boekweit. Credit: alterbrew ‘Daarom testten we ook nog een dunbedfilter uit’, vult De Clippeleer aan. ‘Dat is een verticale filtratie, met membranen waar je het wort doorheen perst. Daarvoor hebben we samengewerkt met de KU Leuven-technologiecampus hier in Gent.’ Sommige kleine verschillen spelen een grote rol in het brouwproces. ‘Enzymen werken als scharen die het zetmeel in stukjes knippen, maar dat zetmeel moet natuurlijk bereikbaar zijn. In de praktijk zorgen we ervoor dat de graankorrel water opneemt en gaat zwellen, zodat de zetmeelketens in oplossing komen. Bij elk graan gebeurt dat op een specifieke temperatuur, de zogeheten gelatinisatietemperatuur’, gaat de onderzoeker verder. Temperatuur en enzymen hebben een gecompliceerde relatie: bij een hogere temperatuur gaat alles sneller, maar bij een te hoge temperatuur gaan de enzymen kapot. ‘Bij sommige granen was de temperatuur waarbij het zetmeel in oplossing komt hoger dan wat de enzymen kunnen verdragen. Dat was ook een grote uitdaging bij het brouwen.’ ‘Klassiek verwarmen we tot 63 oCelsius, zodat de bèta-amylase haar werk kan doen. Dan gaan we verder tot 72 oC voor de alfa-amylase.’ Amarant en teff begonnen pas te gelatiniseren bij 65 oC, en sorghum heeft zelfs een gelatinisatietemperatuur van 77 oC. ‘Bij zo’n hoge temperatuur werken de enzymen zo goed als niet. Ook als je het beslag opnieuw afkoelt, worden de enzymen niet opnieuw actief. Dus moet je externe enzymen van microbiële oorsprong toevoegen, die veel stabieler zijn bij hoge Turfsmaak Bier van hier Bron: Internet https://www.eoswetenschap.eu/voeding |
|
Terug naar overzicht |
Een beetje bierhistorie |
oktober 2022 |
Door: Fons Michielsen | |
EEN BEETJE BIERHISTORIE Afgelopen jaar heb ik een paar boekjes gekocht uit de reeks Classic Beer Styles. In die reeks zitten nogal wat boekjes en ik heb ze niet allemaal gekocht, maar ik heb er een paar uitgezocht: Porter, Bock, Continental Pilsner. Er staan natuurlijk recepten in maar ook een (volgens mij heel goede) beschrijving van de geschiedenis van die biertypen. Ik vond het erg interessant en heb er een samenvatting van gemaakt. Ik heb geprobeerd er een lopend verhaal van te maken, maar bierproductie gebeurde op veel plaatsen en veranderingen vonden op verschillende tijdstippen plaats. Soms was er een verband, soms niet. De verhaallijnen lopen wat door elkaar maar ik hoop dat je niet in de war raakt van het verhaal hieronder. Iedereen kan bedenken dat bier al heel lang wordt gemaakt. Vroeger waren de contacten tussen de verschillende regio’s en landen vrij beperkt en zo bleven bierstijlen beperkt tot de eigen regio. Er waren overeenkomsten, er waren verschillen. Men heeft altijd wel geweten dat je bier van gemout graan moest maken en niet van ongemout graan. Om landbouwkundige en economische redenen was dat meestal gerstemout, soms tarwemout. Misschien is het belangrijk om te beseffen dat het weken en kiemen wel redelijk beheerst werd, maar het drogen en afeesten van de groenmout was wel lastig. Vooral omdat de temperaturen niet goed beheerst konden worden. Het ging eigenlijk altijd te hard omdat er turf werd gebruikt en de mout kwam er altijd wat donker uit. Met andere woorden: bieren waren vroeger altijd donker. Verder was het eiwitgehalte van het graan onbekend en in de meeste gevallen te hoog, waardoor bieren troebel waren (nou ja, in een stenen pul zie je dat niet. Bovendien kende nog niemand de slogan Heerlijk Helder Heineken, dus: who cares) en omdat de vergisting ook niet zo goed werd beheerst waren die bieren ook zuur. Niet dat alle bieren altijd heel donker, heel troebel en heel zuur waren, maar je begrijpt het idee: de kleur was donker en werd niet beheerst, de troebeling werd niet beheerst en meestal zat er wat zuur in het bier. In Engeland werd waarschijnlijk de eerste belangrijke stap gezet in de richting van het huidige brouwen. In 1750 ging het brouwen van huisactiviteit over naar industriële activiteit en men begon rond 1780 een thermometer en een hydrometer te gebruiken. Tot die tijd was het allemaal dus maar wat natte-vingerwerk. En pas rond 1830, toen een Duitse delegatie naar Engelse brouwerijen ging kijken, werden deze instrumenten en technieken meegenomen naar Duitsland. Dus je kunt zeggen dat in Duitsland (en omstreken) tot 1830 een beetje op gevoel werd gebrouwen. Het gebruik van die instrumenten was dus een grote stap voorwaarts in het brouwproces. In het toenmalige Bohemen, nu ongeveer Tsjechië, was een goede kwaliteit gerst en hop beschikbaar en brouwerijen rond Plzeň (west van Praag) maakten in die tijd een heel goede wort. Maar het wort werd vergist zoals overal met als gevolg dat het bier zuur werd. In 1842 was een brouwmeester uit Plzeň op bezoek in München en nam niet alleen ideeën over brouwtechnieken mee naar huis maar ook wat gist. Rond die tijd kwam mechanische koeling beschikbaar (industriële revolutie en zo) en toen kon men in Plzeň met goede mout en hop en goede brouwtechnieken een goede wort maken die ook goed (= koud) vergist kon worden. Het is wat speculeren, maar mogelijk was in München minder melkzuurinfectie in het bier (en dus in de gist) omdat daar altijd al koud werd vergist. En als je dat trucje meeneemt naar Plzeň krijg je de voorloper van wat wij nu pils noemen. Rond 1850 kwam er een grote migratiegolf op gang naar de Verenigde Staten en deze migranten namen dat bier mee. Het gevolg was dat er ook in de VS ondergistend bier werd gemaakt. Men noemde en noemt dat “lager”. Een pils is een lager, maar niet elk lager is een pils. Inmiddels had Louis Pasteur rond 1842 het vermoeden gekregen dat biergist bestond uit ééncellige organismen en in 1850 was hij daar zeker van. En om even een sprongetje in de tijd te maken: Emil Hansen van de Carlsberg brouwerij was in 1881 in staat om een reincultuur te maken van de ondergist uit München die ook Carlsberg inmiddels gebruikte. Een reincultuur is een verzameling micro-organismen van precies één soort, dus zonder besmetting van andere micro-organismen. Dat betekent dus dat Carlsberg in staat was om besmetting met melkzuurbacteriën (en andere gistsoorten) tegen te gaan. En om nog even verder te springen: in 1904 onderzocht Emil Hansen wat Engelse bieren en hij ontdekte dat er naast de gewone gist (Saccharomyces) en melkzuurbacteriën (Lactobacillus en Pediococcus) nóg en gist in zat met een heel vreemde structuur. Hij noemde deze gist Brittanomyces. Zoiets als Saccharomyces uit Brittannië. Die naam werd later Brettanomyces. Die vreemde gist zat in heel veel Engelse bieren, zoals in Porters en Ales. Dat is nu natuurlijk niet meer, maar ik kan je aanbevelen om een keer een Porter met Brett als tweede gist te maken. Het is heerlijk. En we weten nu dat in België die “besmetting” van bier met Brett en melkzuurbacteriën tot cultuur is verheven en onder andere bij Lambiek en Geuze vóórkomt. Even terug naar pils. Er is wel wat verschil in pils. In Plzeň werd oorspronkelijk 3-traps decoctie gebrouwen en er werd met hout verhit en dat gaf, naast veel werk, ook een wat donkerder kleur aan het pils. In Duitsland (München) was het 2-traps decoctie en er werd algauw overgeschakeld op stoom, waardoor dat pils iets lichter van kleur was. Tegenwoordig is er nog steeds verschil tussen het bier uit Plzeň en “de rest” van Europa. In Plzeň is het nog steeds een 3-traps decoctieproces en de vergisting vindt plaats bij een lagere temperatuur (van 4 → 8 ⁰C) en de lagering duurt langer. We kennen dat pils als Urquell. De rest van Europa, om het even simpel te stellen (Duitsland, Nederland), brouwt pils met infusie of 1-traps decoctie, vergisten wat hoger (van 9 → 14 ⁰C) en lageren wat korter. In de VS wordt, naast mout, nog steeds een deel ongemout gebruikt als grondstof. Dat deden we in Nederland ook wel tot ongeveer 1991, maar de meeste Nederlandse brouwerijen maken nu volmout pils. En in de VS hebben ze – gemiddeld gesproken – iets meer haast met de vergisting en de lagering. Over Bockbier. Aan het einde van de 15e eeuw was de adel in Beieren (rond München) het een beetje beu dat er zoveel kwaliteitsverschil was in bier. Ze stelden het Reinheitsgebot in: een soort van Warenwet, alleen voor bier en die wet gold voor heel Beieren. Daarmee liepen ze wel eeuwen vooruit op de wetgeving in de rest van Europa (en de wereld). En toen rond 1600 die bieren uit Einbeck in Beieren werden nagemaakt had dus heel Beieren bier van gelijke kwaliteit. Dat Reinheitsgebot gold voor zowel het Braunbier als ook voor het Weiβbier. Nou is de herkomst van Bockbier niet helemaal zeker. Het staat wel vast dat de naam uit Beieren komt. En de basis van het bier is het oude Braunbier, maar ieder weet dat er wel degelijk verschil is tussen Bockbier en Münchener dunkel. Ze hebben dezelfde oorsprong maar hebben zich in de loop van de afgelopen 200 jaar wel in een eigen richting ontwikkeld. En dan: koop maar eens wat Münchener dunkel en je zult merken dat de smaak altijd gelijk is. En koop maar eens wat Bockbier en je ontdekt dat iedere brouwerij een eigen smaakprofiel geeft aan Bockbier. En er worden zelfs bovengistende Bockbieren gemaakt! Dus: de naam of titel “Bockbier” zegt eigenlijk niet zoveel. En dan hebben we ook nog dubbelbock. Tijdens de reformatie (na 1517) kwamen Paulaner monniken vanuit Italië naar de kloosters in München. Die Paulaner monniken hielden zich strak aan de kloosterrituelen en één daarvan was dat er 2x per jaar 40 dagen werd gevast. Tijdens dat vasten was vast voedsel niet toegestaan, maar vloeibaar wel. De monniken bedachten toen dat het wel handig was om een zo sterk mogelijk bier te maken (zeg maar “vloeibaar brood”) en daaruit schijnt het dubbelbock ontstaan te zijn. Die naamsverwarring voor Bockbier en dubbelbock geldt eigenlijk ook voor Porter en Stout. Oorspronkelijk was Porter een bier dat rond 1730 in London werd ontwikkeld en dat had misschien/waarschijnlijk iets van 4 – 6 % alcohol. In 1759 nam meneer Guinness dat bier mee naar Ierland en maakte een Stoute Porter, een sterke Porter, met een hoger alcoholgehalte. Toen de hydrometer meer en meer werd gebruikt werd het alcoholgehalte langzamerhand bekend en je kunt zeggen dat Porter toen ca 5 % alcohol had en Stout ongeveer 8 %. De Porter verdween eind 18e eeuw uit beeld (en werd pas 60 jaar geleden opnieuw geïntroduceerd) en de Stout zakte in alcohol. Nu is er verwarring alom. Als je het simpel stelt kun je zeggen dat Stout in Engeland en Ierland 5 % alcohol heeft en in de rest van de wereld 8 %. Maar als je flesjes Porter en Stout gaat kopen en gaat proeven blijkt er nauwelijks een zinnig woord over te zeggen. Theoretisch is er nog wel een verschil (alleen in Stout wordt geroosterde gerst gebruikt), maar in de praktijk loopt het allemaal erg door elkaar. Auteur Michael Tonsmeire van het boek American Sour Beers verzuchtte eens: “in veel gevallen is het enige verschil tussen Porters en Stouts de naam op het etiket”. Fons Michielsen |
|
Terug naar overzicht |
Aanbranden |
oktober 2022 |
Door: Jacques Bertens | |
AANBRANDEN Bierbrouwen doe je met water, mout en veel hitte. Zeker bij zware bier met in verhouding weinig water bestaat de kans op aanbranden van de maisch. Aangebrande mout en granen geven een smaakafwijking aan je bier. Iets wat je liever niet hebt. Ketelsmaak wordt het wel eens genoemd. Het varieert van licht aangebrand tot een scherpe onaangename rokerige smaak. Aangebrand voedsel (ook mout) heeft kankerverwekkende eigenschappen, ook daarom is het aanbranden van de maisch ongewenst. Traditionele brouwketel BIAB Brouwautomaten Karamelisatie Autolyse Jacques Bertens |
|
Terug naar overzicht |